De oude doos met teksten uit de jaren zeventig, die ik laatste doorkeek, leverde (naast mijn onlangs gedeelde vertaling van Colin Blunstone) nog een oud nummer op met een speciaal verhaal. Toen ik in Utrecht studeerde, ging ik vaak 's ochtends in het buurtcafé (Café Marktzicht, aan de Breedstraat) langs voor een kop koffie. Op een dag zat er een beschonken man die tegen mij aan begon te praten. Het bleek een dakloze (die term kende we in die tijd geloof ik nog niet) te zijn, die mij zijn levensverhaal vertelde. Vroeger was hij rijk en had hij veel gereisd. Maar geluk was hem niet goed gezind geweest. Nu sliep hij in het park. Of ik wat geld voor hem had. Waar hij steeds op terugkwam, was zijn naam. Die was zo mooi! En gelijk had hij – Camille Eduardus Strooband. Ik weet niet meer of het was omdat ik misschien wat ongelovig keek, maar hij toonde mij zijn paspoort, en ja, daar stond het. Ik was de man en het liedje dat ik direct na mijn bezoek aan het café schreef eigenlijk vergeten tot ik de tekst terugvond in die oude doos. Omdat de naam van de man inderdaad zo mooi was dat je 'm niet kon verzinnen en omdat ik twijfelde of ik het mij werkelijk goed had herinnerd, zocht ik 'm op op internet. Ik kreeg één enkele hit en wel een heel bijzondere.
Favorieten/bladwijzers