Vriendin gaat skiën in Tirol, Oostenrijk, en ik ga mee, van plan om op de terugweg eventueel een tussenstop te maken bij Tonholz Kreuzer, ik wil er misschien wel een paar plakjes toonhout kopen voor latere projecten.
Maar ik vraag me af of er in dit Alpengebied ter plaatse ook geen geschikt (naald)hout te scoren valt. Behalve een aantal instrumentenbouwers geeft Google echter weinig hoop om hier een toonhouthandelaar te vinden, en dus neem ik het besluit om eens bij zo’n bouwer langs te gaan.

Ik ga bij vioolbouwer Hans Ulrich Roth op bezoek, in Kufstein. Het is even zoeken naar de afgelegen woning van Roth, in deze buurt krijgt een nieuw huis gewoon het volgend huisnummer, eender waar het zich in de straat bevindt. Wanneer ik bij nummer 62 aanbel gaat op een hoger gelegen terras een hond blaffen, boven mijn hoofd hoor ik het dier een tijdje ongedurig rondtrippelen. Tot er plots een Ja? weerklinkt, vanaf datzelfde terras kijkt een bebaarde grijsaard mij eerder korzelig aan. Maar wanneer ik in mijn slechtste Duits het doel van mijn aanbellen uiteen zet klaart het grauwe gezicht een beetje op en vraagt de vioolbouwer of ik even geduld wil hebben, hij komt open doen.
Eenmaal binnen wijst de man me de trap op, waarbij hij zich excuseert voor de rommel. Hij vraagt me hoe ik hem gevonden heb. Via internet, antwoord ik. Hij schud me de hand, proficiat, u bent de eerste, antwoord hij geamusseerd.
Op het eerste verdiep van de woning bevindt zich het woongedeelte van de instrumentenbouwer, een donkere keuken van –ik gok- vijf op drie meter. Vanuit die keuken zie ik aan de andere kant van de gang een gelijkaardige kamer met rijk gevulde boekenrekken en ook een handvol afgewerkte strijkinstrumenten. In de smalle gang tussen deze ruimtes staan een paar onafgewerkte contrabassen en een cello opgesteld.
Wilt u koffie? Hans gooit nog een paar houtblokken in zijn kookkachel en gaat aan de slag met een kleine percolator. Waarna hij recht tegenover mij plaatsneemt aan de kleine keukentafel. So, tonholz? Hij slaakt een diepe zucht en vraagt zich binnenmonds af waar ie moet beginnen. Hij steekt van wal met een breed uitgesmeerd verhaal dat teruggaat tot in de barok, volgens Hans de boeiendste periode uit de instrumentengeschiedenis. Op het eind van deze periode ontstaan de zogenaamde ‘vioolscholen’ en volgt al snel de industrialisatie en massaproductie van muziekinstrumenten, en dan begint de ellende. Grote producenten zijn bang, ze nemen weinig risico en gaan op zoek naar de -best verkopende- gemiddelde verwachtingen van de consument.
Na zijn studies aan het conservatorium probeerde Hans niet alleen het vioolspelen maar ook het vioolbouwen onder de knie te krijgen, nu zo’n veertig jaar geleden. Sindsdien probeert ie te vergeten wat hij toen geleerd heeft, beweert hij. Een opdracht die hem inmiddels ook een andere kijk op toonhout heeft bijgebracht.
Waarom zou een grote, dichte hoeveelheid jaarringen vanzelfsprekend ideaal toonhout opleveren? Hij neemt me mee naar zijn bibliotheek en wijst me drie violen aan. De drie instrumenten hangen naast elkaar en wat me meteen opvalt is het grote verschil in 'tekening' van het klankblad. Volgens Hans telde het klankhout van de rechtse viool méér dan honderd jaarringen op vijftien centimeter breedte, terwijl de linkse er amper zeven (!) telde. Door de welving in het blad krijgt dit gering aantal nerven een soort vlammotief. De viool ertussenin zit er ook qua jaarringhoeveelheid ergens tussenin. Hans probeerde destijds de drie violen zo identiek mogelijk te bouwen en laat me de klankverschillen ontdekken door er op te spelen. Ik hoor de verschillen maar kan ze niet duiden. Hans wél. Volgens de vioolbouwer bezit het instrument met de meeste jaarringen meer boventonen, terwijl het tegengestelde exemplaar fraaiere grondtonen vrijgeeft. Die laatste is een interessant instrument, zegt Hans, maar dat zullen veel hedendaagse muzikanten vaak niet met me eens zijn. Dat komt omdat musici zich de dag van vandaag nog zelden de vraag stellen in welke ruimte ze het instrument willen gebruiken. Eigenlijk zou je deze drie violen eens moeten horen in een bepaalde bezetting, in een ruimte zoals die van een kerk of in een huiskamer, je valt achterover. Ik laat je raden welk exemplaar -volgens Hans- de voorkeur zou genieten bij het kerkconcert, en ook waarom.

Kijk, het is goed om bij jouw zoektocht naar goed klankhout op de dikte van de ‘winterringen’ te letten, hoe dunner, hoe beter. De hoeveelheid per breedteeenheid? Tja, hoe meer jaarringen hoe meer ‘scharnieren’ in het hout, wat vaak een goeie zaak is, maar de grotere ‘stramheid’ die bij een gering aantal jaarringen optreedt is soms evengoed een pluspunt, het kan een verrassend en goed instrument opleveren. Je moet het als bouwer gewoon durven te bouwen.
Mittenwald?, herhaald Hans wanneer ik hem mijn voornemen verklap om bij Tonholz Kreuzer langs te gaan. Uit een hoge stapel tijdschriften trekt ie er eentje uit, mag je houden. Er staat een artikel in over Mittenwald en hoe deze plaats het mekka werd van de vioolbouw. Lezen, maar niks van onthouden, schertst Hans. De klankhouthandel is een beetje ziek, net als een groot gedeelte van de instrumentenhandel. Muzikanten en bouwers betalen nog steeds te veel voor wat ze zien, en niet voor wat ze horen.

Als afsluit neem ik een kijke in het atelier van Hans, ook op dezelfde verdieping gelegen, eveneens een kamertje van vier bij vijf meter, maar met een ruim aantal ramen die een fraai verzicht bieden. Er liggen twee cello’s op afwerking te wachten. Eerder kleine, historische instrumenten, die Hans bouwt in opdracht. In een hoek van de ruimte staan een paar ruwe stronken esdoorn van ongeveer één meter lengte. Een vriend dacht die in zijn kachel te steken, zegt hans.




Tee.